Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1970

Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/22900
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep niet-tijdig / aanbod generaal pardon vergunning / WBV 2007/11
Eiser heeft op 9 januari 2001 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De aanvraag is bij besluit van 18 september 2001 afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 18 juni 2004 vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Dit besluit is op 3 mei 2007 door verweerder ingetrokken. Bij beroepschrift van 31 mei 2007 heeft eiser het onderhavige beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Blijkens een brief van gemachtigde van eiser van 31 juli 2007 heeft eiser een verblijfsvergunning aangeboden gekregen in het kader van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet (WBV 2007/11). In deze brief verzoekt eiser de rechtbank direct uitspraak te doen op het beroepschrift niet tijdig en een beslistermijn van twee weken op te dragen onder dreiging van een dwangsom. Eiser wil hiermee een beslissing van verweerder ten aanzien van zijn asielberoep afdwingen, alvorens de acceptatietermijn van de generaal pardon vergunning verloopt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet is gehouden te beslissen ten aanzien van eisers asielaanvraag zolang het hiervoor genoemde aanbod in het kader van WBV 2007/11 van kracht is en niet door eiser is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op de asielaanvraag dan ook gegrond verklaard maar bepaald dat verweerder binnen zes weken, nadat eiser heeft aangegeven geen gebruik te maken van het aanbod in het kader van WBV 2007/11, dan wel binnen zes weken nadat dit aanbod is verlopen een besluit op de aanvraag dient te nemen. Voor oplegging van een dwangsom zag de rechtbank in dit stadium van de procedure geen aanleiding.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Nevenzittingsplaats Arnhem Registratienummer: AWB 07/22900 Datum uitspraak: 15 augustus 2007 Uitspraak ingevolge artikel 8:54 en artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inzake [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1964, v-nummer 200.746.3102, eiser, van Iraanse nationaliteit, gemachtigde mr. A. Portier, tegen de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder. Het procesverloop Op 9 januari 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluit van 18 september 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 18 juni 2004, is het op 12 oktober 2001 door eiser ingestelde beroep, gegrond verklaard. Het besluit van 18 september 2001 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Hiertegen is op 16 maart 2006 beroep ingesteld. Op 3 mei 2007 heeft verweerder het besluit van 15 februari 2006 ingetrokken. Gelet hierop heeft eiser bij brief van 4 mei 2007 het beroep van 16 maart 2006 ingetrokken. Bij beroepschrift van 31 mei 2007 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De beoordeling 1. Krachtens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld, zodat daartegen krachtens artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. 2. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de door eiser ingediende aanvraag. Het beroep is derhalve kennelijk gegrond wegens schending van de beslistermijn (artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000). Daarom bestaat aanleiding het onderzoek met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen. 3. Blijkens de brief van gemachtigde van eiser van 31 juli 2007 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning aangeboden in het kader van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, zoals bedoeld in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11 van 12 juni 2007. Uit dit beleid volgt dat een noodzakelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de regeling, is dat alle lopende aanvragen en openstaande (beroeps)procedures worden ingetrokken. 4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden is te beslissen ten aanzien van eisers asielaanvraag zolang het hiervoor genoemde aanbod van kracht is en niet door eiser is afgewezen. 5. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een termijn stellen om op het beroep te beslissen. Daarnaast bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten zal worden vastgesteld met inachtneming van de wegingsfactor zeer licht voor het gewicht van de zaak. Voor oplegging van een dwangsom, zoals door eiser verzocht, ziet de rechtbank in dit stadium van de procedure geen aanleiding. De beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; bepaalt dat verweerder binnen zes weken, nadat eiser heeft aangegeven geen gebruik te maken van het aanbod in het kader van WBV 2007/11 dan wel binnen zes weken nadat dit aanbod is verlopen, een besluit op de aanvraag neemt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 80,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007 in tegenwoordigheid van mr. B. Kordelaar als griffier. de griffier de rechter